Hoe zo’n kleine afgelegen gemeenschap in elkaar zit kan je op het eerste gezicht onmogelijk vaststellen, het duurt jaren en vele bezoeken voor je daar een kijk op krijgt. We zochten contact met de eerste de beste mensen om te polsen of we ergens een overnachtingsplek konden organiseren. Na overleg tussen de aanwezigen werden we naar een kerkje aan de rand van het dorp verwezen, een uitbundige pastoor heette ons welkom. Wat een meevaller. 

Het eerst bezoek met een groep fietsers verliep op zijn zachtst gezegd wat stroef. Kinderen kwamen zoals vaker nieuwsgierig kijken. Deze keer was er echter van respect, vreemd genoeg, weinig sprake. Er vonden zelfs wat baldadigheden plaats, zoals rondvliegende keien… dit gedrag hadden we nog niet meegemaakt. De nacht kwam, ’s ochtends werden de fietsers gezegend en verlieten we het dorp. Met toch wat vragen namen we afscheid van de enthousiaste pastoor. 

Een paar maanden later stonden we met een nieuwe groep op dezelfde locatie. Het was ontstellend rustig, geen jongeren die amok maakten, slechts één dorpeling die een groet kwam brengen. De oudste zoon van mijnheer pastoor, hij moet ongeveer 2,5 jaar geweest zijn, was zoals bij onze vorige bezoeken nog steeds erg angstig voor die witte mannen. Wat zou er in zo’n kind omgaan? Stilaan begonnen we echter te merken dat zijn gedrag toch best wel vreemd was. De jonge wildebras beschikte niet echt over de vaardigheden die men verwacht bij een kind van zijn leeftijd. Er schortte duidelijk iets aan zijn gedrag. De volgende ochtend, na de traditionele zegen van mijnheer pastoor, vertrokken de fietsers. Wij bleven achter met de wetenschap dat er iets grondig fout zat in deze gemeenschap. Het was echt on-Tanzaniaans om reizigers zo te negeren. 

We begonnen wat vragen te stellen om een beter beeld te krijgen over hoe de vork aan de steel zat. Zo viel de puzzel langzaam op zijn plaats. Bleek dat de kerk gebouwd werd door Koreanen, dat de hele gemeenschap moslims waren en dat de pastoor in kwestie van een ander dorp kwam en bijgevolg geen enkele band had met de lokale gemeenschap. Als een soort missionaris werd van hem verwacht het geloof te gaan verkondigen in een gemeenschap die daar niet zat op te wachten. Als klap op de vuurpijl bleek zijn oudste kind wel degelijk niet over de mentale gezondheid te beschikken die als gemiddeld wordt aanzien. Je eigen boontjes doppen in een klimaat dat op zo veel vlakken uitermate weerspannig is… het is voor een buitenstaander moeilijk in te schatten hoe zwaar dit moet zijn. 

De komende jaren werd duidelijker en duidelijker dat het de verkeerde kant uit ging met de familie van mijnheer pastoor. De extreme armoede begon op alle vlakken zijn tol te eisen. Niet alleen de zoon ging er mentaal op achteruit, ook mama kon het duidelijk niet allemaal meer op een rijtje krijgen. Elk jaar kwam er wel een kindje bij, dat was zowat het enige dat nog wel bleek te werken! We steunden de familie zo veel we konden, maar mirakels hadden we ook niet in huis. De opgroeiende mentaal gestoorde zoon werd ook een echt probleem als we met een groep verbleven aan de kerk. Zo gebeurde het een keer dat hij richting onze veldkeuken stormde en met een wilde sprong zo goed als in de kokende potten belandde, gelukkig kon ik hem met een reflex wegduwen. Hoewel we de familie wilden steunen, beseften we dat een andere overnachtingsplaats broodnodig werd. 

Die avond ging ik nog even de donkere nacht in en wandelde alleen door het dorp. Even weg van de groep is mijn geheim om “de stress van verantwoordelijkheden” wat te onderdrukken. Joel vindt het nooit een goed idee dat ik zo’n nachtelijke wandelingen maak, maar soms heeft de nacht positieve verrassingen in petto. Ergens halverwege stond er plots een kerel aan mijn zijde. In gebroken Engels en Swahili maakten we kennis, geen van beiden goed wetend hoe ons te gedragen. Vijf minuten en een onbegrepen conversatie later scheidden onze wegen. Een ogenschijnlijk onbenullige gebeurtenis bleek ’s ochtends een wereld van verandering met zich mee te brengen: Daar stond hij in het ochtendgloren op het erf van de kerk: de man uit de nacht. Het bleek dat ik die nacht de chief van het dorp, die voordien altijd erg argwanend tegenover ons was, gesproken had. 

Eén en ander werd uitgeklaard en we werden uitgenodigd om volgende keer te kamperen onder de vleugels van de gemeenschap. Een hele doorbraak. De laatste edities verblijven we, met de zegen van zowat iedereen in de regio, op het schoolterrein een paar honderd meter van de kerk. Wat een wandeling in het donker met zich kan meebrengen. Zelfs de relatie tussen mijnheer pastoor en de chief is ogenschijnlijk beter geworden. Al blijft de toestand bij familie pastoor dweilen met de kraan open. Joel houdt elk jaar een kledinginzameling voor hem, ik doe een financiële bijdrage, wonderen kunnen we helaas niet verrichten. De situatie is moeilijk om niet uitzichtloos genoemd te worden. 

Achtergelaten door het Koreaans project dat van een doodgewone man “mijnheer pastoor” ging maken. In een betonnen kerk met een zestal kinderen, nauwelijks voedsel, te arm om terug te trekken naar zijn geboortedorp, onbegrepen door buren… Voor mij is mijnheer pastoor een icoon geworden van de waanzinnige “battle of religions” in microperspectief of hoe misschien goedbedoelde ontwikkelingsprojecten desastreuze gevolgen kunnen hebben op menselijk gebied.